Dagboek van een

conducteur

Rug
Op een rustige maandagavond in het najaar heb ik een reservedienst. Soms ben je nodig als tactisch reserve, soms niet. Vandaag is een dag waarop ik de eerste uren van de dienst niet nodig blijk te zijn. Op een zeker moment sta ik naast het stationsgebouw met twee collega-machinisten, waarvan er eentje staat te roken. We hebben een amicaal gesprek en staan op het punt weer naar binnen te gaan.

Dan komt er een jongen aangelopen vanuit het centrum. Hij vraagt in gebrekkig Engels voorzichtig om aandacht. In datzelfde gebrekkige Engels vertelt hij een moeilijk te volgen verhaal. De vrouwelijke machinist pikt er een paar woorden uit en zegt al snel:
‘Volgens mij is hij van zijn telefoon beroofd door twee jongens.’
Daarmee filtert ze zijn slecht te volgen verhaal beter dan dat ik had gedaan. De knul babbelt ondertussen verder. Daaruit maak ik op dat hij eigenlijk wil bellen. Ik geef hem mijn telefoon, waarmee hij met zwaar trillende handen een Pools nummer belt. Maar daar niemand bereikt.

Wanneer ik mijn telefoon weer terug heb, probeer ik zijn verhaal te achterhalen. Ik zie dat hij trilt als een rietje, maar kom er niet achter waarom. Met z’n drieën staan we een beetje te gissen wat hier nu eigenlijk gaande is. Tot hij het woord “police” in de mond neemt. We vragen hem of hij naar de politie wil, waarop hij bevestigend antwoordt.
Ik begin aan een uitleg hoe hij daar vanaf hier kan komen, tot de vrouwelijke machinist zegt:
‘We kunnen wel even met hem naar de zuidzijde lopen, toch?’
En zo gaan we de knul voor, spoor 1 op.

Maar na tien meter hebben we alle drie in de gaten; dit kon wel even gaan duren, want de jongen loopt heel moeizaam en traag. We passen ons tempo aan en ter hoogte van de Julia’s op spoor 1 komen we twee collega’s van V&S tegen. We vragen ze of ze de jongen toevallig kennen, wat niet het geval blijkt. Ze vragen ons wat we met hem gaan doen en vervolgen onze weg richting de tunnel. Maar bij de tunnel stokt het; de knul grijpt naar de reling en blijft daar tegenaan staan. 

We twijfelen; hebben we hier te maken met een dronkaard? Heeft hij wat gesnoven? Wat is er eigenlijk aan de hand? Maar vooral: wat moeten we met deze jongen?
Zodra hij een beetje is bijgekomen en weer bij ons staat, vragen we hem eens vriendelijk op de man af of hij gedronken heeft of drugs genomen. Maar dat ontkent hij. En dus zetten we onze trage wandeling naar de zuidzijde voort.

In de tunnel komt een derde machinist ons tegemoet, waarna hij zich bij ons aansluit. De jongen loopt een paar keer naar de muur en gaat daar tegenaan staan met zijn rug.
‘Zou hij in zijn rug getrapt zijn?’ vragen we ons af. Maar met zijn gebrekkige Engels komen we niet heel ver. Wel vraagt hij naar een bankautomaat om te pinnen. Die bevindt zich in de Spar, waar hij op weg naar het politiebureau langs komt. En dan zit er ineens weer even een paar meter wat meer gang in. Maar na tien meter is die er weer uit en staat hij weer tegen de muur.

Het heeft ruim een half uur geduurd, maar we zijn het station en de stationstunnel doorgekomen met de knul, die steeds moeilijker loopt, steeds meer naar zijn rug grijpt. Terwijl hij zich langzaam voortbeweegt, beginnen wij ons toch wat meer zorgen te maken; zo meteen zal hij toch zonder ons de weg naar het politiebureau moeten vinden en dat zien we hem op deze manier eigenlijk niet halen. In overleg bel ik dan toch onze meldkamer. Het probleem is; het oogt niet levensbedreigend, er is op het oog geen spoed bij en dan houdt het voor ons al snel op.
‘Ik verbind je gewoon door met de ambulancecentrale, dan kunnen zij beslissen of ze wel of niet ter plaatse willen komen,’ zegt de centralist na mijn uitleg.

De knul zit dan op een stenen rand zijn pijn te verbijten. In mijn oor hoor ik de telefoon overgaan, terwijl ik in de wacht hang bij de ambulancecentrale. De knul heeft kennelijk kracht genoeg om, met twee machinisten in zijn kielzog, de weg over te steken en de Spar binnen te lopen, op zoek naar de geldautomaat. Maar hij loopt dusdanig moeilijk dat ik niet inhaak. Even later komt het drietal weer naar buiten, de collega van de meldkamer meldt dat het heel erg druk is en ook hij nog in de wacht staat.
‘Misschien kun je beter 112 bellen,’ is zijn advies. Hij zal ook de collega’s van V&S aansturen om ons bij te praten staan.

Bij het alarmnummer ben ik al snel aan de beurt, zodra ik uitleg dat ik van NS ben en waarom ik langs deze route bel, krijg ik excuses, want het is inderdaad heel druk. Ik leg de situatie voor en dat we ons wel zorgen maken om de Poolse jongen. Er wordt besloten een ambulance aan te sturen en de centraliste verbindt me voor de zekerheid ook nog door met de politiecentrale, omdat de jongen beweert beroofd te zijn. Ook de politie stuurt een auto aan.
‘Oh, ze zijn al ter plaatse,’ zeg ik, zodra ik een politieauto aan zie komen. 
‘Nou, die zijn niet door ons aangestuurd,’ hoor ik aan de andere kant van de lijn, maar de agenten stoppen en komen ons helpen.

In de tussentijd is de ene machinist met behulp van Google Translate en een Pools sprekende vriend via de telefoon de Poolse jongen aan het uithoren, de politie luistert mee. De knul vertelt dat hij door twee jongens werd aangesproken, ze wilde helpen, maar werd beroofd van zijn telefoon en identiteitskaart. Ze hebben hem in zijn rug getrapt en zijn er vandoor gegaan. Hij zit met moeite op een kruk van het kleine terras bij de Spar, zijn ogen tonen steeds meer vermoeidheid. Dan komt ook de ambulance aan. De ziekenbroeders nemen de knul mee de ambulance in en zullen verder zorg voor hem dragen. Dat is ook het moment voor ons vieren om terug te gaan naar ons werk. We bespreken het voorval nog even, dat we er geen goed gevoel aan over zouden hebben gehouden als we hem gewoon door hadden laten lopen. We hebben nu alles gedaan wat we kunnen.

Twintig minuten later sta ik op spoor 6 te wachten op de trein die ik naar Groningen moet brengen. Vanaf het perron zie ik twee van de collega’s van V&S die ons kwamen helpen met versnelde pas vanuit de tunnel naar de trap lopen. Ik hoor ze een keer roepen naar iemand en kijk snel naar wie ze achtervolgen.
Groot is mijn verbazing dat het de Poolse jongen is die halverwege de trap loopt. Ik besluit maar naar het trapgat te lopen en de knul tegen te houden. De collega’s komen er al snel bij.
‘You want to go to Kampen, right?’ vraagt de ene.
Maar de knul reageert alleen onverschillig met:
‘I don’t understand.’
De collega’s nemen hem van me over en ik loop naar de trein die intussen binnen is gekomen en waar ik mee naar Groningen moet. We vertrekken al snel.

Ik kan mijn verbazing niet onder stoelen of banken steken en deel mijn verhaal met de collega met wie ik op de trein stap. Ik besluit de vrouwelijk machiniste die er bij was te bellen met dit bijkomende verhaal. Ook zij is verbaasd.
‘Ik zal eens kijken of ik V&S zo tegenkom als ik naar mijn volgende klus loop,’ zegt ze.
Een kwartier later belt ze terug:
‘Die jongen wilde wel naar het ziekenhuis, maar niet in Zwolle. Hij wilde absoluut naar het ziekenhuis in Kampen. Dus hebben ze hem maar naar die trein gebracht,’ is het verhaal.
Hij heeft dus wel degelijk medische klachten, maar ook een eigen wil. Geen idee met wie we ons nu eigenlijk een uur bezig hebben gehouden, wat nu het precieze verhaal is of hoe het verder af zal lopen.
‘Maar we hebben gedaan wat we kunnen doen,’ rondt de machiniste af.
En vanaf dit punt zullen we echt onze handen er vanaf moeten trekken. Een van de vele situaties waar wij wel op de een of andere manier bij betrokken raken, maar waarvan we geen idee hebben hoe het verder gaat.

Lastig
Op zondagavond, traditioneel een avond met veel studentenverkeer omdat ze terug naar hun kamer gaan, breng ik een Sprinter van Den Bosch naar Utrecht. Ik ben aan het controleren en er valt me een stuk bagage op dat bij een van de deuren staat. Een stuk hout in een soort pijlvorm en een blauw zeil erover. Iets verderop komt een man me tegemoet die denkt door me heen te kunnen lopen terwijl ik een vervoerbewijs van een van de reizigers aanneem. Ik dring aan om zijn kaartje te zien, maar hij wijst naar iets achter me. Ah, hij zal dat stuk hout bedoelen. Dus ik laat hem erlangs en heb er eigenlijk meteen spijt van. Hij begint namelijk heel enthousiast het stuk aan me te tonen en een treinkaartje gaat er natuurlijk nooit komen. Toe maar. Het blijkt een antiek snaarinstrument te zijn. In Vught weet hij niet hoe snel hij de trein uit moet komen. Houdoe.

Ik vervolg mijn controleronde en helemaal achteraan de trein kom ik bij een vrouw en een meisje terecht. Nadat ik beide heb gecontroleerd, loop ik verder en pik ik nog net op hoe de vrouw aan het meisje vraagt:
‘Zal ik het zeggen?’
Terwijl ik de volgende chipkaart alweer in handen heb, hoor ik de vrouw tegen me zeggen:
‘Zij werd net lastiggevallen.’
Ik geef de chipkaart terug van de dame die een tweezitter voor ze zit en geef al mijn aandacht aan het meisje.
‘Ja, er was een man en die liep me achterna en toen vroeg hij om mijn nummer. Toen heb ik gezegd dat ik met deze trein mee moest en toen zei hij dat hij ook met deze trein mee moest. En toen stapte hij ook in en bleef hij me lastigvallen en naar mijn nummer vragen.’
Ik vraag haar om te noteren hoe de betreffende persoon eruitziet, waarna ik van de vrouw een knipoog krijg. Een teken dat ze het aan mij toevertrouwt en heeft begrepen dat ik het heb opgepakt. Terwijl het meisje dat doet, controleer ik in de tussentijd de laatste reizigers en laat ik de trein in Boxtel vertrekken. Zodra ik terugkom bij het meisje zie ik dat de vrouw die naast haar zat uit is gestapt. Het meisje laat op haar telefoon de omschrijving van de man zien. Drie keer raden.

Ik stel haar gerust dat ik die man heb gezien en dat hij in Vught al is uitgestapt. Ik vraag of alles goed met haar gaat en dat bevestigt ze, ze wilde het vooral even melden voor het geval dat. Ik vraag of ze het nummer van het stil alarm in haar telefoon heeft staan, maar dat nummer kent ze niet. En dus zet ik voor haar het nummer van het stil alarm van NS in haar telefoon, 06-1318 1318. Voor de zekerheid zeg ik er maar bij dat het mijn nummer niet is, dat ze naar dit nummer mag appen wanneer ze zich onveilig voelt en dat ze in geval van nood altijd 112 mag bellen. Ze slaat het nummer op, bedankt me en kan gelukkig alweer lachen. 

Oen
Het is de laatste rit op zondagavond wanneer ik met de laatste Sprinter uit Amersfoort vertrek naar Zwolle. Voorin de trein kom ik bij een wat onrustig en zenuwachtig ogende man. Hij ziet er vrij onverzorgd uit en is druk bezig in de plastic tas die hij bij zich heeft te zoeken naar zijn treinkaartje. 
‘Meneer, heeft u het al gehoord? Ik ben altijd mijn treinkaartje kwijt,’ is het eerste dat ik hem hoor zeggen.
En ondertussen zoekt hij driftig verder in de plastic Albert Heijn-tas en de papieren tassen die hij ernaast op de grond heeft uitgestald. Ik krijg de indruk dat hij me geen flauwekul vertelt, sterker nog: dat wat hij zegt, komt volledig overeen met de situatie. In dit geval schat ik in dat naast hem blijven staan alleen maar averechts werkt, dus ik vertel hem rustig te blijven zoeken en dat ik zo wel terugkom.

Ik loop door en kom bij twee jongens terecht die zijn ingecheckt met hun bankpas. Tenminste, de een. De andere bankpas toont geen check-in. De jongen bedenkt zich dan dat hij niet met de fysieke kaart is ingecheckt, maar met de digitale op zijn telefoon. En hoewel dat uiteindelijk dezelfde betaalpas is, is dat voor het betalingssysteem wel degelijk verschillend. Nadat ik zijn digitale pas heb uitgelezen, die inderdaad netjes is ingecheckt, en ik hem een korte uitleg heb gegeven over het systeem, ben ik klaar met mijn controleronde. En dus draai ik me om, om naar de onfortuinlijke reiziger terug te lopen. 
‘Ik kan hem echt niet vinden,’ zegt hij nog even zenuwachtig wanneer ik bij hem aan kom lopen. ‘Maar ze hebben me net in Amersfoort een kaartje geschreven, omdat ik mijn treinkaartje niet kon vinden. Niet zo’n langwerpige, maar zo’n echt rechthoekig kaartje.’
Hij maakt er met zijn handen wat bewegingen bij en ik volg precies waar hij het over heeft.
‘Kun je anders niet naar Amersfoort bellen om het na te vragen?’ oppert hij dan plots.
Ik ben heel erg geneigd om de man te geloven en, hoewel dat echt volledig tegen alle gebruiken ingaat, mijn collega’s te bellen. Ik vraag de man om zijn identiteitsbewijs, zodat ik zijn naam kan navragen. 
‘Die heb ik niet bij me,’ zegt hij daarop.
‘Maar hoe kan ik dan controleren…’ begin ik.
‘Ik weet mijn BSN wel uit mijn hoofd, hoor. En mijn naam is…’, waarna hij zijn volledige naam geeft.
Ik besluit de collega’s eens te bellen, dus ik loop rustig naar de eerste klas. De collega’s van V&S weten me te bevestigen dat ze voor die man inderdaad net een kaartje hebben geschreven. Dat is mooi.

In Vathorst stappen de twee jongens met hun ingecheckte bankpassen uit, waarna ik de trein laat vertrekken. Terwijl ik in de richting van de man loop, roept hij me al.
‘Conducteur! Kom eens! Dit ga je niet geloven!’
Terwijl ik op hem afstap, haalt hij het papieren treinkaartje van Amersfoort naar Ermelo dat hij al had gekocht tevoorschijn. 
‘Bwoh, en daar heb ik dan net een boete voor gekregen!’
‘Ik heb gebeld met Amersfoort en de collega’s konden inderdaad al bevestigen dat ze een kaartje voor je hadden uitgeschreven.’
‘Kun je niet bellen dat ze die boete terugtrekken?’
Ik leg hem uit dat dat niet zal gaan, dat hij de brief van de klantenservice even af moet wachten, maar dat hij vooral dit kaartje goed moet bewaren. Dat ik er voor de vorm nog wat stempels op zal zetten om te laten zien dat hij me dit kaartje heeft laten zien.
‘Wat is Nederland toch een fijn land!’ roept hij ineens vrolijk. En dat ik wel wat stempels wil zetten komt me zelfs op een onverwachte hand te staan:
‘Wat bent u een fijne man!’ begeleidt hij de hand joviaal.
‘Maar, nu is het aan jou de taak om het kaartje te bewaren,’ vertel ik hem het minder goede nieuws.
Hij kijkt me een seconde verbaasd aan en zegt dan:
‘Dan stop ik ‘m wel…’ en hij grijpt in een binnenzak van zijn jas.
‘Nou ja…!’ zegt hij ineens positief verrast, terwijl hij het door de collega’s in Amersfoort uitgeschreven uitstel van betaling tevoorschijn haalt uit diezelfde jaszak.
Deze man is duidelijk niks kwijt, hij weet alleen niet meer waar hij het allemaal laat. Gewoon in zijn jaszak, dus.
‘Ja, ik ben een oen,’ zegt hij dan ineens. ‘Weet u wat dat is, een oen?’
Da’s een gevaarlijke vraag, waar ik een nog veel gevaarlijker antwoord op kan geven, dus ik kies voor de veilige middenweg:
‘Niet zo slim, toch?’
‘Dat had je gedacht!’ zegt hij ineens heel scherp met een blik die verraadt dat ik met dat redelijk veilige antwoord al op het randje zit. Maar die blik verdwijnt ook meteen weer, zodra hij uitlegt:
‘Openhartig, eerlijk en nieuwsgierig; OEN.’
Ah ja, het was een afkorting.
‘Het kan ook andersom met neergeslagen, maar dat is anders,’ babbelt hij er verder op los.
Ik stempel intussen zijn treinkaartje af en voor de zekerheid het uitgeschreven uitstel van betaling ook, zodat hij kan aantonen bij de klantenservice dat zijn verhaal klopt. Ik druk hem nog eens op het hart dat hij het dan wel echt goed moet bewaren.
‘Ja, ik maak wel een kopie, want als ik het op moet sturen, dan is mijn bewijs weg.’
‘En waar stop je het nu?’ vraag ik, zodat hij even bewust bezig is met waar hij de kaartjes stopt.
‘Ja, hier, in mijn…’ en hij graait nog eens in de jaszak, waar prompt een doorzichtig zakje uitkomt met wit poeder.
‘Heb ik nou drugs bij me?’ vraagt hij zichzelf totaal verbaasd hardop af.
‘Dat zal toch wel meevallen?’ vraag ik, met de grootste moeite mijn lach in te houden. ‘Dat is vast paracetamol!’ opper ik maar.
‘Nee joh,’ krijg ik terug, ‘dit is heroïne!’
Tijd voor mij om te gaan. Ik vermoed dat zijn aandacht voor de kaartjes die hij moet bewaren nu helemaal verdwenen is. Hoofdschuddend van het lachen loop ik door de trein naar achteren. 

In Ermelo stapt de man uit. Hij groet nog eens vanaf een afstandje en roept nog steeds vriendelijk:
‘Bedankt he, fijne medelander!’
Wat een figuur.

Conducteur Mike

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *