Dagboek van een

conducteur

HHC
Op een koude vrijdagavond sta ik op het perron in Amersfoort om op een Intercity naar Rotterdam te stappen. Terwijl de trein binnen komt rijden, hoor ik dat de HC van de trein wordt opgeroepen via de portofoon door V&S. Zodra de trein tot stilstand komt, zie ik V&S wat verderop op het perron staan en iemand de trein in helpen. De collega’s die met de trein aankomen, een mentor en zijn aspirant, zien V&S ook staan en lopen er net als ik naar toe.
De ene collega van V&S is aan de telefoon aan het overleggen over iets. We wachten haar gesprek af en vervolgens draagt ze ons de situatie over.
‘Deze jongen heeft HHC gebruikt,’ begint ze.
De aspirant reageert met ‘Ha’, waarna de uitleg vrij soepel verloopt, omdat hij weet waar het over gaat.
‘Maar hij heeft een bad trip en is heel angstig. Hij moet naar Rotterdam en nu gaat de meldkamer voor de zekerheid overleggen of er een ambulance in Utrecht voor hem moet komen of niet. Maar dan bellen ze jullie daar nog over op.’
En zo vertrekken we met de ruim twee meter lange knul die lijkbleek ziet en een zorgelijke blik in zijn ogen heeft. 
Ik overleg kort met de mentor dat het me een goed idee lijkt om de knul in een eerste klas werkcoupé van de ICM te zetten; beschermd van de boze wereld om hem heen. En de boze wereld voor hem. De mentor pakt het idee meteen op en zo lopen we met z’n vieren achter elkaar aan naar de eerste klas. We vertellen hem dat als het niet goed gaat, we om de hoek zitten. Hij is vrij gedwee, luistert goed naar wat we hem vertellen.

‘HHC is veel sterker dan THC, het bestanddeel van cannabis. Ze beweren wel honderd keer zo sterk, het is gewoon een synthetische drug,’ vertelt de aspirant ons even later wanneer we in de eerste klas, vlakbij de werkcoupé met de knul erin, zitten. ‘En het is nog legaal ook. Hij kan eigenlijk het beste iets met suiker eten.’
Dan wordt de mentor gebeld door de meldkamer; daar zijn ze het na overleg met de ambulancedienst met V&S en ons eens dat het inderdaad het beste is dat de jongen naar huis gaat, dus er komt geen ambulance voor hem. 
‘Dat zullen we hem dan vertellen,’ vat de mentor het even later samen.
Maar de knul is ons voor; hij staat in het gangetje naast de werkcoupé en zoekt ons met een angstvallige blik. En dus lopen we naar hem toe. Hij geeft aan dat het niet zo heel goed gaat en dus maken we even een praatje om hem weer wat rustiger te krijgen. De mentor geeft aan dat hij in Utrecht een flesje cola voor de knul zal halen in de tijd dat de trein daar langs het perron staat. Vervolgens lopen de collega’s weer weg. Ik blijf nog heel even staan om te kijken hoe de knul daarop reageert.

‘Waar ben je eigenlijk geweest?’ vraag ik hem wanneer ik zie dat de onrust weer wat toeneemt. 
‘Ehm, bij oma.’
‘Was het wel leuk?’
‘Ja. Ja, dat wel.’
‘Straks in Utrecht gaat de trein de andere kant op, ga dan maar op een van de stoelen tegenover je zitten,’ geef ik hem als tip mee. 

‘Straks denkt ‘ie nog dat de hele wereld om hem heen draait als we zijn gekeerd vanuit Utrecht,’ grap ik even later tegen de collega’s. Die zien er de humor wel van in; het is sneu voor de jongen, maar uiteindelijk doet hij het zichzelf aan.

Na aankomst in Utrecht gaat de mentor een flesje cola halen, de aspirant zijn tas en ik vang de nieuwe collega uit Utrecht die met me mee zal gaan naar Rotterdam op. Ik licht hem vast in dat we deze rit maar een beetje bij de jongen moeten blijven. Ik wijs hem de knul aan door het raam, hij lacht vriendelijk terug.
‘Hij kan nog lachen, maar hij heeft ups en downs’ vertel ik de collega.
Ondertussen komt de mentor met het flesje cola het perron op, die hij samen met de aspirant naar binnen brengt. De knul neemt het in dank aan. We nemen afscheid van de collega’s en ik blijf met de Utrechtse collega op het perron staan. Die kijkt intussen nog een paar keer naar binnen.
‘Oh, nu gaat het inderdaad minder,’ zegt hij plots.
We aanschouwen de knul die een houding zoekt in zijn angstaanval. En we kunnen weinig voor hem doen.

Na vertrek vanuit Utrecht schenk ik de knul opzettelijk nog even aandacht.
‘Lukt het?’
‘Euh, ja, jawel.’
Hij is druk met zijn telefoon in de weer.
‘Met wie app je?’ vraag ik hem om hem wat luchtige afleiding te geven.
‘Mijn vriendin, die moppert dat ik twee uur lang niet gereageerd heb,’ vertelt hij eerlijk.
‘Tsja, je zat toch bij oma?’
‘Ohja, dat had je onthouden,’ krijg ik terug, waarna zijn aandacht weer volledig terug naar zijn telefoon gaat.
Een wonderlijk gesprek.

Onderweg naar Gouda staat hij ineens weer in het gangpad en is duidelijk op zoek naar ons.
‘Zeg het eens,’ begin ik.
‘Ja, euh, het gaat niet goed.’
En dus babbel ik hem weer terug in zijn stoel, weg van enige andere afleiding.
‘Hoe ga je straks naar huis?’ vraag ik hem.
‘Met de metro,’ zegt hij, terwijl hij een slok van de cola neemt.
Ik zoek maar eens uit hoe hij nog thuis gaat komen en vraag hem naar welke halte hij moet.
‘Zuidplein,’ is het antwoord, waar inderdaad nog wel wat metro’s naartoe gaan vanavond, aldus de reisplanner.

‘En dat gaat dan wel goed?’ vraagt de collega wanneer ik hem even later informeer over die metrorit een beetje argwanend. En dus besluit ik het de jongen na Rotterdam Alexander nog maar eens te gaan vragen.
‘Dat denk ik wel,’ zegt hij. De combinatie van cola en afzondering heeft hem zichtbaar goed gedaan. Hij is nog steeds wat bleekjes, maar hij oogt een stuk steviger op de een of andere manier. Het echt angstige van het begin is er nu wel af.
‘Ga je naar huis?’
‘Ja.’
‘Naar je ouders?’
‘Ja.’
‘Zouden die je niet beter op komen halen dan?’
Hij kijkt me een seconde aan en zegt dan goudeerlijk:
‘Ik wil niet dat ze dit te weten komen.’
Ik knik alleen maar begripvol.

Mijn collega zegt even later hoofdschuddend tegen mij:
‘Nou, succes dat te verbergen.’
En zo denk ik er ook over. Dit gaan zijn ouders echt wel in de gaten hebben. Maar dat is niet ons probleem. We kijken de boomlange jongen na, terwijl hij op Rotterdam Centraal over het perron loopt richting de roltrap. Hij heeft gezegd dat hij het wel gaat halen, dat hij naar huis gaat en dan lekker naar bed.
‘Denk je dat hij hiervan geleerd heeft?’ vraagt mijn collega, terwijl de jongen uit het zicht verdwijnt.
Laten we het hopen, maar heel eerlijk gezegd? Ik vrees van niet.

Pareltje
Het is vrijdagavond en ik ben een vrij drukke Intercity tussen Zwolle en Leeuwarden aan het controleren. Er zit een complete schoolklas tussen met Italiaanse uitwisselingsstudenten met allemaal een uitgeprint E-ticket. Eén knul kan zijn printje zo snel niet vinden en verderop zit er een meisje dat die van haar niet kan vinden. Net voor ik de coupé uitloop, komt de knul zoals afgesproken zijn toch nog gevonden E-ticket aan me laten zien. Het is allemaal, zoals verwacht, prima in orde.

Wanneer ik het ene treinstel bijna helemaal heb gecontroleerd, kom ik uit op een balkon. Op het ene klapstoeltje zit een dame die haar E-ticket laat controleren. Op het andere klapstoeltje zit een meisje met een capuchon op. Ik draai me van de dame naar het meisje om en ze heeft in de gaten dat ik iets van haar wil. 
‘Hm?’ is de vraag die ik krijg. 
‘Ik kom even kijken naar je kaartje,’ herhaal ik de vraag die ze toen ik het balkon opstapte echt al wel had meegekregen.
‘Ja, die heb ik niet,’ zegt ze met toonverhoging naar het einde van de zin, alsof ik echt om iets heel doms vraag.
‘Dan ga ik er even eentje voor je maken, heb je je identiteitsbewijs bij je?’
‘Nee, die heb ik niet,’ krijg ik even bijdehand terug. Ik besluit een beetje druk te zetten.
‘Oh, dan bel ik even de politie,’ meld ik droogjes.
‘Ja, hoezo?’
‘Nou, je hebt geen kaartje én je kunt je niet identificeren.’
Voor de vorm pak ik mijn telefoon erbij.
Ze twijfelt geen seconde en zegt meteen:
‘Ik heb wel iets anders bij me waar mijn naam op staat.’
‘Oh, dan komen we er vast wel uit.’
Ze draait haar telefoon om en haalt uit een pashouder aan de achterkant van haar telefoon een chipkaart. Maar ik zie ook dat daarachter nog een identiteitsbewijs zit. Ze probeert me de chipkaart te geven.
‘Ik heb liever die andere,’ zeg ik terwijl ik wijs naar haar telefoon.
‘Maar hier staat ook alles op.’
‘En toch wil ik je identiteitsbewijs even hebben.’
‘Joh, dan geef ik die toch?’ 
Alweer die bijdehante toon. Ik begin het wel grappig te vinden. Ik zie dat het meisje 17 is en ze doet me heel erg denken aan die types die je in het tv-programma Dreamschool ziet: ogenschijnlijk kansloze tieners die nergens zin in hebben en alles en iedereen de schuld geven. En allemaal met een enorme rugzak met hun eigen verhaal op hun rug.

Terwijl ik het kaartje uitschrijf, probeer ik het gesprek een klein beetje op gang te houden. 
‘Waar ga je naartoe?’ vraag ik, om te weten waar ik het kaartje naartoe uitschrijf.
‘Ja, naar huis,’ met klemtoon op huis. Alweer zo’n domme vraag van mij.
‘Ah ja, maar waar ga je met de trein naartoe?’
‘Naar huis.’
Prima, een enkeltje naar Leeuwarden, dus.
‘Joh, ik val je niet aan, he. Je reageert meteen zo defensief,’ zeg ik op milde toon.
‘Maar deze doet het niet,’ zegt ze ineens, terwijl ze de chipkaart die ze eerder wilde overhandigen omhoog houdt.
‘Oké, maar waarom koop je dan niet even een kaartje?’
‘Ja, ik kan mijn vader toch niet bereiken.’
‘Heb je je vader nodig om een kaartje te kunnen kopen, dan?’
‘Ja, ik heb toch geen geld op mijn rekening.’
‘En dan meld je je niet even voordat je instapt?’
‘Hoe dan? Als ik niemand zie…’
Ik moet moeite doen om mijn lach in te houden. Dat ze bij vertrek uit Zwolle vanuit de coupé kwam lopen en ik alle ruimte voor haar heb gemaakt zodat ze langs me heen kon was duidelijk een kwestie van niemand zien. Het ligt inderdaad aan alles en iedereen, behalve aan haarzelf.
‘Je hebt wel op alles een antwoord, of niet?’
‘Ja, da’s mijn leven,’ zegt ze, schouderophalend.
‘En helpt het? Ik heb het idee van niet.’
‘Zeker wel.’
‘Wil je nog dat ik een verklaring voor je opschrijf?’
‘Nee. En die boete maakt me ook niet uit. Die betaal ik toch niet.’
‘Dat moet je helemaal zelf weten.’
‘Dat moet ik zeker zelf weten. En het is uw baan.’
‘Mij maakt het niet uit of je wel of niet betaalt.’
‘Dat doe ik toch niet.’
Kennelijk einde discussie. 
Intussen heb ik het kaartje klaar en geef ik haar identiteitsbewijs terug en overhandig ik haar het uitstel van betaling. Die neemt ze zwijgend aan. Ik stap stiekem lachend de tussencabine in.

Even later stapt ze in Heerenveen uit. Het staat haar kennelijk toch allemaal niet aan, want ze probeert stiekem een foto van me te maken met de selfiecamera over haar schouder terwijl ze wegloopt, maar ik draai me om zodra ik dat doorheb. Het brutaaltje.
Wanneer we vertrokken zijn, praat ik nog even met de dame die nog op het balkon zit.
‘Nog een klein stukje?’ vraag ik.
‘Ja, ik ben moe. En het was hier druk, maar daar kunt u niks aan doen. Ik heb met u te doen, hoor,’ zegt ze, wijzend naar het nu lege klapstoeltje.
Ik wijs vragend naar hetzelfde stoeltje.
‘Die? Oh nee, die vond ik leuk.’
‘Oh echt? Dan heb ik niks gezegd.’ Ze kijkt me verbaasd aan.
Ik begin te lachen.
‘Een grote mond, alles ligt aan alles en iedereen behalve aan haarzelf, maar ze werkte mee. Dat vind ik het belangrijkst.’
Het was een pareltje, ik heb stiekem wat medelijden met haar. Met zo’n houding gaat ze natuurlijk alleen maar verder in de problemen komen. Dat heeft ze zelf alleen niet door.

Boodschap 
Het is zaterdagavond en met een drukke Intercity ben ik van Utrecht onderweg naar Nijmegen. De collega die de trein aan me overdroeg in Utrecht heeft laten weten dat hij er door de drukte niet doorheen kon. De trein kwam dan ook wel aardig druk binnen in Utrecht. En dus besluit ik om een serviceronde te lopen door de dubbeldekker, zodat iedereen in ieder geval een conducteur heeft gezien onderweg. Het is nog altijd behoorlijk druk in de trein.

Onderweg komt er een knul naar me toe die me vraagt of ik een kaartje voor hem kan schrijven, omdat hij geen geld op zijn rekening heeft staan. Daarna vervolg ik mijn weg.

Ik kom van de benedenverdieping en ik hoor bij het betreden van de trap naar het balkon iemand nogal luid bellen. Ik zie drie mannen staan met elk een blik bier in de hand, een ervan staat met zijn gezicht richting de deur te bellen met zijn telefoon op de speaker in de andere hand. Uit de telefoon hoor ik een mannenstem kraken.

Ik ga naast de beller staan en tik hem op zijn schouder. Een van zijn medereizigers reageert grappend:
‘Ho, politie.’
De beller kijkt me aan, schrikt en probeert prompt om het gesprek af te sluiten door op de rode knop op zijn telefoonscherm te drukken.
‘Oh, je mag wel bellen, hoor,’ begin ik, waarna hij direct stopt met zijn verwoede poging, ‘maar niet zo hard, joh.’
‘Oh. Ja, ik heb een nogal luide stem,’ krijg ik vriendelijk bedoeld terug.
‘Waar is die man?’ vraag ik, wijzend naar de telefoon en de mannenstem die eruit komt kraken.
‘Euh, in Doorn,’ is het antwoord.
‘Nou, je hebt toch een telefoon? Dan hoef je het toch niet naar hem toe te schreeuwen?’
‘U heeft gelijk, sorry,’ zegt de man ietwat schuchter.

Ik loop weer verder en passeer zijn twee medereizigers. Die kijken me glimlachend aan. De beller wil graag uitleggen hoe de situatie is en begint:
‘We zijn naar een reünie geweest,’ begint hij. Maar zijn maatjes zijn duidelijk in iets minder beschonken staat en wuiven dat meteen weg.
‘Dat doe je eigenlijk heel netjes,’ zegt het ene maatje tegen me. Ik geef hem een knipoog en loop door richting het volgende rijtuig. Achter me hoor ik de beller met gedempte stem zijn gesprek voortzetten. De boodschap is overgekomen. 

Gevondergoed
Het is een spannende avond; ze datet nu al een tijdje met die ene leuke knul en het klikt enorm. Hij maakt haar aan het lachen, hij straalt als ze romantisch samen bij kaarslicht aan tafel zitten in een restaurant, hij luistert aandachtig, is attent, maar zit ook vol verhalen waar zij dan weer graag naar luistert. Die twinkeling in zijn ogen als hij vol passie vertelt over een nieuwe ontdekking in zijn werkgebied… Ze ziet het wel zitten om met hem misschien wel een langdurige relatie aan te gaan. Voor vanavond staat er weer een afspraakje in de agenda. En misschien dat ze deze keer wel verder gaan dan alleen maar hand in hand lopen en een vluchtige kus aan het einde van de avond… Ze is in ieder geval voorbereid, want ze is speciaal naar de lingeriewinkel geweest om nieuw ondergoed te halen. Speciaal van kant en doorzichtig, om het allemaal net even wat spannender te maken. Een lekker geurtje erbij om het af te maken… Dat kan bijna niet fout gaan! Alleen… waar is dat tasje met de nieuwe aankopen nu toch gebleven?

‘Nou, daar gaat iemand géén leuke avond beleven,’ grapt mijn collega wanneer ik het tasje van Victoria’s Secret op de stoel naast hem zet en de inhoud ervan aan het bekijken ben. Ik heb het tasje net ervoor op het balkon gevonden onder een klapzitting. Geen reiziger in de buurt, want de trein is net geëindigd in Assen door geplande werkzaamheden en nu zijn we leeg onderweg terug naar Zwolle. We bekijken de inhoud en zien dat die vandaag nog gekocht is. Iemand heeft het laten staan in de trein en is zonder de aankopen naar huis vertrokken. Ik maak een foto voor de database met gevonden goed en maak een vindnummer aan. Na aankomst in Zwolle breng ik het tasje onder de nodige aandacht van wat collega’s die me ermee zien lopen naar de kast met gevonden voorwerpen. De collega’s van Tickets&Service zullen het tasje morgenochtend registreren, waarna de rechtmatige eigenaresse zich binnen vijf dagen aan het loket kan melden om het terug te krijgen, voordat het naar het centrale depot in Utrecht wordt gestuurd. Misschien een leuke bestemming voor hun volgende date? Het is weer eens wat anders dan de bioscoop…

Conducteur Mike