Dagboek van een

conducteur

Chaos

Het is donderdagavond laat en met een Zwolse collega kom ik in Den Haag aan met een Intercity vanuit Utrecht. De trein keert hier samen met het personeel in 20 minuten, tijd waarin mijn vrouwelijke collega kan roken en ik even naar het toilet kan gaan. Tenminste, dat is ons plan.

Er staat een man in de deuropening halverwege de trein. Hij is nogal smoezelig en kijkt uit zijn ogen alsof hij niet helemaal weet waar hij is. We zijn hem onderweg niet tegengekomen en nu staat hij daar maar. Dus wenk ik hem het perron op.
‘Kom, de trein gaat niet verder.’
‘Gaat er nog wel een trein?’ 
‘Oh ja hoor,’ reageer ik, waarna hij de trein verlaat. Mooi, weer een probleem minder.
Mijn collega treft vervolgens de machinist die met ons vanuit Utrecht is gekomen en nu ook weer mee terug gaat naar Utrecht. We testen de portofoonverbinding op het kanaal voor de terugreis, waarna de machinist zegt:
‘Maar er heeft wel iemand overgegeven op de trap achteraan.’
Hmm. Werk aan de winkel, dus. We lopen door naar de achterzijde van de trein en daar treffen we een volledig ondergekotste trap naar boven aan. Getverdemme. En dus bel ik met de schoonmaakcentrale, terwijl ik met mijn collega afspreek dat zij dan maar gaat roken.
‘In Den Haag heb ik maar tot 22 uur iemand. Kom je nog langs Amsterdam of Utrecht?’ is de reactie die ik krijg. Het is natuurlijk 23 uur, dus dat wordt een moeilijk verhaal hier. We spreken af dat er een schoonmaker in Utrecht komt. Maar tot die tijd zitten wij natuurlijk met een nogal uitgesmeerde vloerpizza. En dus ga ik snel in het personeelsverblijf kijken bij het facilitair bureau of er nog potjes zijn met anti-geuroplossing. Maar het is natuurlijk net na 23 uur en dan sluit het Facilitair Bureau en dus kom ik met lege handen de stationshal weer in.

Intussen hoor ik mijn collega via de portofoon de collega’s van Veiligheid&Service oproepen voor een reiziger zonder geldig vervoerbewijs. Zodra ik erbij kom, blijkt het om dezelfde verward ogende man te gaan die ik even daarvoor gemaand heb de trein te verlaten omdat die niet verder ging. De collega’s van V&S beginnen daar aan, ik zet intussen mijn spullen in de achterste cabine. Ik pak een afzetlint om de trap naar boven af te zetten om zo te voorkomen dat iemand per ongeluk toch in de viezigheid stapt. Ik heb nog een bodempje gevonden van het product waar ik naar zocht, maar het is bij lange na niet genoeg om in deze situatie soelaas te bieden.
Op dat moment ontstaat er buiten op het perron tumult; V&S reageert verbaal nogal luid op iets wat verderop op het perron buiten mijn zicht gebeurt. Zodra ik even later dichterbij kom, blijkt er een vechtpartij te zijn ontstaan. Drie mannen staan naast elkaar en worden stevig toegesproken door de collega’s. Ik vraag aan mijn collega wat er gaande is, zij vult voor me in dat het drie vrienden zijn, waarvan er twee stevig gedronken hebben en met elkaar op de vuist gingen, terwijl ze nu om het hardst roepen dat het voor de lol was.
‘Maar die ene lag wel zowat met zijn hoofd tussen de trein en het perron.’
We besluiten ze mee te nemen, maar pas nadat de derde jongen heeft beloofd de verantwoordelijkheid op zich te nemen en mijn collega ze nog eens streng en moederlijk heeft toegesproken zodra ze op een loungebank in de tweede klas toch weer heibel met elkaar zoeken.
‘Ga dan ook niet naast elkaar zitten!’ roept ze op een bepaald moment.
Waarna de derde vriend, die een heel stuk minder in de bonen is, ertussen gaat zitten.
‘Als jullie je niet gedragen, dan zetten we je er in Gouda uit,’ dreigt mijn collega. ‘Waar gaan jullie eigenlijk naartoe?’
‘Gouda,’ zeggen ze alle drie in koor.
Tsja, tot zover het drukmiddel dat we hadden.

In de tussentijd heeft een van de collega’s van V&S een kaartje geschreven voor de verward ogende man, waarna we het hele circus meenemen richting Utrecht. 
‘Stukje controleren dan maar?’ stel ik voor, waarna we beginnen met het controleren van de voorste twee bakken van de dubbeldekker. Nou ja, voornamelijk ik controleer, want mijn collega treft als eerste een dame die geen kaartje heeft voor haar fiets. Terwijl ik verderop in de trein aan het controleren ben, schijnt de dame het mijn collega enigszins verbaal moeilijk te maken, dus dat uitschrijven van een fietskaartje duurt nogal wat.
‘Ja, ik ben hier maar gaan zitten,’ begint een man in het voorste rijtuig van de trein tegen me zodra ik zijn chipkaart weer teruggeef, ‘want verderop zaten een paar jongens die ik heel vervelend vond.’
‘Wij ook,’ reageer ik eerlijk, ‘maar er gaat niks gebeuren, wij zijn erbij.’
‘Dat vind ik toch fijn om te horen,’ krijg ik terug.

Dan kom ik terug bij de tweede klas waar mijn collega net van de andere kant komt. Ze controleert de drie vervelende jongens, die allemaal een kaartje hebben. Nadat we de coupé verder gecontroleerd hebben, nemen we met opzet plaats in de eerste klas aan de andere kant van het glas. Kunnen we ze mooi een beetje in de gaten houden. Maar ze houden zich verder koest en zonder problemen komen we aan in Gouda. Daar stapt het drietal uit, met ons vanuit de coupé in hun kielzog. Ik spot nog net op tijd een identiteitskaart van een van de drie die op de loungebank achter is gebleven, die ik nog snel teruggeef. Dat wordt gelukkig gewaardeerd met een warme hand, waarna de twee stevig bezopen jongens uitstappen en hun maatje ons nog eens oprecht bedankt net voordat hij uitstapt.

Terwijl de overige reizigers uit- en instappen, staat een deur verderop onze vrolijke verwarde vriend in de deuropening. Hij stelt een vraag aan mijn collega en houdt een hand met een paar munten erin op. Ik krijg zijn vraag niet mee, maar het antwoord van mijn collega wel:
‘Wat? Nee, natuurlijk niet. Ga nou maar naar binnen.’
Waarna hij weer verdwijnt. Mijn collega draait zich naar me om en reageert op mijn vragende blik lachend met:
‘Of hij bij mij wat te drinken kon kopen.’
Wat een feest deze trein…

Wanneer we in Utrecht aankomen, zie ik dezelfde man uitstappen. Hij zal wel wat te drinken gaan halen. Ook zie ik de bestelde schoonmaker lopen, waar ik achteraan ga om hem de juiste trap te wijzen. Ook zie ik een man met vouwfiets met bolderkar erachter richting de trein lopen. Ik wijs mijn collega op die man, waarna zij daarop af stapt. Ik tref de opstappende Groningse machiniste met haar aspirant en licht ze in over de situatie op het balkon direct achter hun cabinedeur. De schoonmaker is inmiddels druk bezig om alles zo goed en zo kwaad als het gaat weg te halen, maar ik geef de machinisten toch het advies om beide cabinedeuren maar even open te zetten, wat ze meteen doen om een beetje te kunnen luchten.

Dan gaat mijn telefoon; een bevriende conductrice uit Amersfoort belt me, iets wat ze anders nooit doet.
‘Ja, wij zijn te laat en hebben nog iemand voor je. Die kwam zich melden en toen zei ik dat ik gelukkig voor hem iemand op die trein ken. Wil je daar nog op wachten?’
Terwijl zij op de achtergrond het station binnen komt rijden, zie ik dat de schoonmaker nog wel even bezig is. En dus besluit ik even op die overstappende reiziger te wachten.
‘De schoonmaker is toch nog niet klaar,’ geef ik terug.
‘Heb je kots?’ vraagt ze enthousiast, een onderwerp waar we het al wel eens vaker lachend over hebben gehad.
‘Van boven naar beneden…’
‘Lekker!’ reageert ze lachend.
‘Maar wat levert dat wachten mij dat op?’ vraag ik gekscherend.
‘Dan trakteer ik de volgende keer op een ijsje,’ krijg ik terug, wat de deal verzegeld.
‘Oh, het is er ook wel meer dan één, zie ik nu,’ hoor ik haar aan de andere kant van de lijn zeggen, terwijl haar trein leegloopt. Waarna er vervolgens inderdaad nog wel wat meer mensen dan één ons perron op komen rennen.
De schoonmaker is inmiddels klaar, ik neem telefonisch afscheid van de collega, de portofoonverbinding met de nieuwe machinisten wordt getest, wij lopen vast naar achter en dan komt de knul voor wie de Amersfoortse collega belde zich ook nog melden:
‘Het ging om mij, hoor!’
Prima, dan kunnen we weg.

Na Amersfoort controleren we nog even de rest van de trein en kom ik bij de man met zijn vouwfiets en bolderkar. Mijn collega had hem in Utrecht op mijn aanwijzen al aangesproken en verteld dat die bolderkar eigenlijk niet welkom is.
Hij geeft me nu een enkele reis vanuit Limburg naar Groningen, de eindbestemming van deze trein. Ik wil hem nog even wijzen op de bolderkar, maar hij is me voor. Hij heeft er een hond in zitten.
‘Weet u wat het is, meneer?’ begint de man met nogal Limburgse tongval. ‘Neemt de hond een zitplaats in beslag?’
‘Nee,’ reageer ik, vermoedend waar hij heen wil.
‘Dan hoeft hij ook geen kaartje. Snapt u?’
Ik schiet in de lach; dit soort originaliteit in de kennis van de regels weet ik enorm te waarderen. Ik besluit dan ook verder niks aan de situatie te doen. Mijn collega komt erbij staan. Dan legt de man nog wat verder uit over de situatie met de hond en de kar. Maar ik laat hem nog wel even zien dat er in de regels staat dat bolderkarren en fietskarren niet zijn toegestaan in de trein. Dat hoort hij vriendelijk aan.
‘Ah, maar dan is dat zeker dit jaar in de regels gewijzigd? Dat was nooit zo. Het was altijd dat handbagage een meter hoog mocht zijn. Er stond nooit ergens hoe breed of diep het dan mocht zijn. Daar heb ik in het verleden nog wel eens een discussie over gevoerd.’
Na het aanhoren van een heel verhaal over de hond en de scootmobiel van de man, nemen we afscheid.

Niet lang daarna komen we aan in Zwolle. De man die wat te drinken ging halen zijn we niet meer tegengekomen in de trein. We dragen de trein over aan de Groningse collega’s die de trein het laatste stuk meenemen. ‘Ik zal nog eens met je meegaan!’ lach ik mijn collega tegemoet. Wat een rit…

Conflict
Op woensdagavond vertrek ik met een intercity vanuit Den Bosch richting Zwolle. Ik begin mijn controleronde in de eerste klas halverwege de dubbeldekker en tref als eerste een dame van middelbare leeftijd.
Ik kondig in het algemeen aan dat ik de vervoerbewijzen kom controleren, waarna de vrouw me aankijkt en zegt:
‘Oh, dan pak ik mijn paspoort even.’
Ik hoop dat ze zich vergist en haar chipkaart bedoeld. Maar ze haalt toch echt haar paspoort uit haar heuptasje, waarna ze die aan mij overhandigt.
‘En waar wilt u naartoe?’ vraag ik haar, terwijl ik de app open om een vervangend vervoerbewijs voor haar uit te schrijven. 
‘Dukenburg,’ is het antwoord. 
Deze mevrouw komt me op de een of andere manier bekend voor. Zodra ik haar paspoort open en haar naam zie, doet die me ook een belletje rinkelen. Ik heb al eens vaker voor deze mevrouw een kaartje geschreven.
Ik schrijf haar een kaartje uit en vraag haar om haar postcode.
‘Oh, ik heb geen idee,’ is het wat ontwijkende antwoord. En aangezien ik geen zin heb in een discussie noteer ik dat dan maar. Daar komt onze afdeling Nabetalingen wel achter; als ik haar ken, kennen ze haar daar ook.
Zodra ik het kaartje klaar heb, vraag ik haar of ze een verklaring op wil geven.
‘Nou, er is dus een conflict met de bank. Ik weet dus niet welke rekening mijn betaalrekening is. En dat is bekend, dus ja…’
En tot zover haar verklaring.
‘Dan kan ik zo meteen het beste in Oss overstappen, toch?’
‘Dat klopt, de Sprinter rijdt achter ons aan.’
Ik overhandig haar het uitgeschreven kaartje en haar paspoort.
‘Dankuwel,’ krijg ik nog te horen.
Als ik deze mevrouw niet vaag had herkend, was haar verhaal, hoewel wat warrig en onlogisch, misschien ergens nog wel geloofwaardig ook. Maar ik ken haar en weet dus dat het een zwetsverhaal is. Ze krijgt de rekening vanzelf thuisgestuurd.

Straal
Donderdagavond laat, met mijn collega sta ik op het perron in Groningen om de laatste Intercity van de dag terug naar Zwolle te brengen. We staan wat te keuvelen met de rangeermachinist van dienst en de procesleidster perron, wanneer de Intercity vanuit Zwolle binnenkomt en leegstroomt. Het is Kei-week in Groningen, de introductieweek voor studenten, dus het is druk. Tussen alle studenten door, komt er een enigszins beschonken knul naar ons toe met een rugzak op zijn borst. In zijn kielzog een nog zwaarder beschonken knul in roze shirt.
‘Mag ik wat vragen?’ vraagt hij aan mijn collega. ‘In Assen is een vriend van ons uitgestapt en heel hard op zijn plaat gegaan en nu maken we ons een beetje zorgen.’
Mijn collega kijkt me aan met een blik van: wat moeten we hier nu weer mee?
‘We hebben ook geen contact met elkaar, want dit is zijn rugtas en zijn telefoon heb ik hier ook.’
‘Maar waarom is hij dan uitgestapt?’ is de enige logische vraag die we kunnen bedenken.
‘Tsja, hij is nogal dronken,’ is het antwoord dat we krijgen, terwijl hij zijn schouders ophaalt. ‘En toen hij op de grond lag, konden de deuren niet meer open. Hebben jullie contact met conducteurs in Assen?’
‘We kunnen alleen de Meldkamer bellen,’ zegt mijn collega. Terwijl hij doorvraagt over de situatie, bel ik de Meldkamer.

Ik krijg een centralist aan de telefoon die contact met de collega’s van cameratoezicht zoekt.
‘Heb jij die knul in Assen nog in beeld?’ hoor ik hem vragen.
‘Ja, cameratoezicht heeft hem al gevolgd, ze hadden hem al zien liggen. Hij loopt nu met mensen eromheen in de tunnel. Die was wel echt straalbezopen,’ krijg ik te horen.
Dan is de situatie daar ogenschijnlijk tenminste onder controle. Dat koppel ik terug aan de knul die bij ons staat. Die vraagt meteen:
‘Wat is uw advies? Daarheen gaan of wachten tot hij hierheen komt?’
De collega komt op het lumineuze idee om voor te stellen dat deze knul met ons meegaat naar Assen en dat hij zijn beschonken maatje met het roze shirt, die iets verderop op het perron wat wazig voor zich uit staat te staren, hier op een bankje blijft zitten. Mocht hun vriend in Assen besluiten de volgende trein te nemen, dan kan het maatje hem hier opvangen. Mocht hij in Assen blijven wachten op zijn vrienden, dan kan de knul hem daar ophalen. 

Het kost wat overredingskracht om het beschonken maatje uit te leggen wat de bedoeling is, dus we staan toe te kijken hoe de knul nogal luid na een paar keer uitleggen tegen zijn maatje staat te schreeuwen:
‘Nu moet je even luisteren!’
Mijn collega loopt er nog even naar toe om het nog een keer uit te leggen, waarna het maatje afstand neemt van de trein. De knul gaat met ons mee.

Een kwartier later zijn we in Assen. De knul stapt uit en voegt zich bij een volwassen man, waarschijnlijk de vader van een van de jongens. Op spoor 1 is niks te zien.
‘Weten jullie meer?’ vraagt de knul ons.
Maar onze informatie stokt ook. Wellicht is de knul door iemand mee naar huis genomen, onderweg met een taxi naar Groningen of wellicht zelfs naar de eerste hulp van het nabijgelegen ziekenhuis. We wensen het tweetal succes. De rest van het station is uitgestorven. Waarom die jongen nu zo nodig dacht uit te moeten stappen in Assen zonder zijn vrienden en zijn spullen? We zullen het nooit weten…

Fijne feestdagen!
Conducteur Mike

Feestdagenactie: Bestel ‘Dagboek van een conducteur’ in de maand december 2025 hier en betaal binnen Nederland geen verzendkosten!